Examen aardrijkskunde - Waterkringloop en rivieren #6

Описание к видео Examen aardrijkskunde - Waterkringloop en rivieren #6

Wil jij toegang tot meer dan 800 uitlegvideo's/kennisclips voor havo, vwo of vmbo-t? Kijk dan op https://www.digistudies.nl ga ultiem voorbereid je examen in!

Funfacts:
Leerlingen scoren door Digistudies.nl gemiddeld 1.2 hoger 📈
98,8% van onze alle leerlingen slaagt 🎓
Alle examenstof uitgelegd 🧠
Met bijpassende examenvragen en begrippenlijsten ✅

Waterkringloop
We bespreken eerst het begrip waterkringloop. Het water in de natuur maakt een rondedansje, kun je zeggen; het loopt rond, vandaar waterkringloop.
We onderscheiden dan de korte en de lange waterkringloop.

Korte waterkringloop: deze gaat in acht fases:
De zon verwarmt het water van zeeën en oceanen;
2. Een kleine deel van dat water verdampt;
3. De damp stijgt op;
4. Hoog in de atmosfeer koelt het af en;
5. condenseert: ofwel, letterlijk, de damp verdikt zich, dat wil zeggen: er vormen zich kleine waterdruppeltjes;
6. Deze vormen zich tot wolken;
7. Waarin de druppeltjes groter en zwaarder worden;
8, en vallen dan als neerslag ofwel regen weer in de zee terug, enzovoort: de kring is rond.

Bij de lange waterkringloop is de procedure het zelfde tot en met punt 6, de wolkenvorming.
7. Maar nu worden deze wolken door de wind ofwel luchtstromen boven land geblazen;
8. De druppeltjes worden weer groter en zwaarder;
9. En vallen als neerslag (regen, sneeuw, hagel) op de grond of in een meer/kanaal/moeras/sloot/rivier.

Dee neerslag op de grond kan daar in bevroren vorm blijven liggen, maar meestal zakt het er in: infiltreren heet dat, en dan wordt het grondwater. In de waterkringloop is grondwater de grootste opslagplaats van zoet water.

Je ziet dan 3 vormen van de lange waterkringloop:
1. Planten en bomen kunnen een deel van dat grondwater opzuigen en scheiden het later deels af in de vorm van damp, en dat is dus een eerste vorm van de lange waterkringloop. Transpiratie heet dat.
2. Maar de neerslag kan via de bodem of het grondwater ook uitkomen in het oppervlaktewater (meer, rivier, sloot, moeras, kanaal). Afstromen heet dat. De neerslag kan daar, in/op het water deels verdampen.
3 Of de neerslag zal via een rivier of kanaal naar de zee stromen, en daar dan via deze omweg verdampen.

Vormen van neerslag
Vormen van neerslag zijn regen, sneeuw en hagel. Als de damp hoog in de lucht komt, waar het onder nul graden is, dan bevriest het. Er vormen zich ijskristallen. Als deze weer naar beneden vallen smelten ze naarmate ze dichter bij de aarde in de warmere luchtlagen terecht komen.
Zo komen ze dus weer in de zee of op de aarde terug in de vorm van hagel, sneeuw of regen.

Soorten water
Neerslag, in welke van de drie vormen dan ook, bestaat altijd uit zoet water. Zout water kan trouwens niet bevriezen. Rivieren en grondwater bestaan ook uit zoet water, evenals hun damp. Het grootste deel van al het zoete water op aarde zit in gletsjers en ijs. Grappig genoeg is de damp van de zeeën altijd zoet, terwijl de zee zelf altijd zout is. Het zout blijft in de zee achter. In het overgangsgebied tussen rivier en zee, in de riviermonding dus, is er een mengsel van zoet en zout, en dat heet brak water.

II-Rivieren

Soorten rivieren
We onderscheiden 4 soorten rivieren:

1. Gletsjerrivier - wordt gevoed door het smeltwater uit de hoge bergen. Van de gletsjer of landijs.
2. Regenrivier - wordt gevoed door regenwater. De Maas is er een voorbeeld van.
3. Gemengde rivier - wordt eerst door smeltwater gevoed, waarbij zich al snel in de lagere gebieden het regenwater voegt. De meeste rivieren in Europa zijn gemengde rivieren. De Rijn is er een voorbeeld van.

4. De Wadi - dit is meer een bedding dan een rivier. Deze staat het grootste deel van het jaar droog. Vinden we veel in warme landen.

Kenmerken van een rivier
Een rivier stroomt van hoog naar laag, hij baant zich een weg naar zee. Elke rivier heeft een stroomgebied. Dat is het gebied rond de rivier waarvan hij zijn water krijgt. De neerslag stroomt al of niet via zijn zijrivieren naar de hoofdrivier. De grens tussen twee stroomgebieden heet de waterscheiding. Deze ligt in een gebeid met reliëf, bergachtig en wat hoger.

Rivieren in Nederland
In Nederland monden verschillende rivieren uit. De plek waar de rivier eindigt heet een riviermonding meestal in zee.
De grote rivieren met hun stroomgebieden die hier uitmonden zijn:
1. De Maas. De Maas is 950 kilometer lang en ontspringt in Frankrijk, een regenrivier. Het stroomt door Luxemburg en België, maar ook door Nederland.
2. De Schelde. 350 kilometer lang, ontspringt in Noord-Frankrijk, gaat via België (Antwerpen) naar Zeeland, Nederland.
3. De Rijn is 1230 kilometer, ontspringt in Zwitserland als gletsjerrivier uit het Gotthardmassief. Gaat door zes landen. Wordt gevoed door zijrivieren en is dan een gemengde rivier. Komt bij Lobith ons land

#aardrijkskunde #eindexamens #waterkringloop #rivieren #examentraining #vmbo

Комментарии

Информация по комментариям в разработке