[A2 - B1] Ders 29. Hollandacada ilgi Zamirleri-1. Relatieve Pronomen in het Nederlands-1

De man loopt in het park. Die man woont in mijn straat
De man die in het park loopt, woont in mijn straat
Het huis staat te koop. Dat huis heeft een grote tuin
Het huis dat te koop staat, heeft een grote tuin
De auto die voor de deur staat, is van mijn buurman
De film die ik gisteren zag, was erg spannend
Ik kan de broek niet vinden die ik wil dragen
De studenten die aan hun project werken, zijn heel gemotiveerd
Het boek dat op tafel ligt, is van mijn broer
Het meisje dat daar fietst, is mijn nichtje
Het schilderij dat aan de muur hangt, is erg waardevol
Alles wat ik vandaag heb gedaan, was leuk
Het enige wat ik wil, is rust
Ze vertelde me iets wat me verbaasde
Ik zie niets wat ik mooi vind
Hij heeft de marathon gelopen, wat een enorme prestatie is
De trein had een uur vertraging, wat erg vervelend was
We hebben de wedstrijd gewonnen, wat fantastisch was